dinsdag 1 maart 2011

Phoxx




Een beminnelijke persoonlijkheid, dat was het waarmee hij me direct voor zich won. Niemand heeft dat ooit eerder, of later voor elkaar gekregen. Het was van dat trouwe hondengedrag.  Maar zonder klef te zijn. Ik heb de pest aan honden. Ze zijn opdringerig. Ze erkennen je grenzen niet. Maar hij kende mijn grenzen als geen ander. Of het moet zijn dat mijn grenzen slechts synchroon liepen met die van hemzelf. Nooit heeft hij zich daarin vergist. Nooit ben ik door hem geschoffeerd. Vaak teleurgesteld, dát wel, maar nooit gekrenkt. Van hem kon ik houden. 
Hij had de gewoonte om op het laatste moment, maar nooit te laat, zijn vertraging door te geven. Hij vergat je nooit, behalve als hij zijn roes uitsliep, waarna hij schuldbewust erkende een ‘slechte vriend’ te zijn en zijn hoofd boog. Hij kon nukkig zijn, opstandig als een klein kind, maar hij was zorgzaam, galant, exclusief, gul. Hij kon je het gevoel geven dat je de beste was, de enige was. Hij verklaarde je zijn liefde en riep het van de daken. En je wist dat hij dat met anderen óók zo deed. Met een gelijkluidend enthousiasme, met dezelfde overtuiging. Als je hem ontmoette, dan wilde je met hem in zee.

Postuum verdient hij een standbeeld. Het is niet om zijn enorme verdienste, zijn enorme talent, maar om zijn persoonlijkheid. Omdat een secure beheersing van beleefdheid en humor in combinatie met te allen tijde overtuigend respect, ondersteund door een ferme neurose zorgde voor een adembenemende beminnelijkheid. XX
.... maar hij leeft niet meer. Tenminste niet in de tastbare wereld. Wél in mij.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten